Historie Kostverloren

Archeologie en middeleeuwen

Het laaggelegen kleigebied ten zuidwesten van het Reitdiep en de Friesestraatweg stond in en na de Middeleeuwen bekend als de Wester Stadshamrik. Deze polder werd in het noordoosten begrensd door een afgesneden bocht in het Reitdiep (Donghorn), in het zuiden door het Hoendiep en in het westen door de polder De Oude Held. De bodem bestaat uit zware klei, die het gebied na ontwatering alleen geschikt maakte als weidegrond. Kostverloren maakt deel uit van een grote zone kleigebieden tussen de Hondsrug en de rug van Tynaarlo onder Hoogkerk: het opgevulde dal van de Drentse A. Dit dal ontstond in de voorlaatste ijstijd, circa 150.000 jaar geleden. In de warme en koude perioden daarna werd het dal opgevuld met zanden, kleipakketten en veen. Tegelijkertijd nam de omvang van de A af en verlegde haar loop zich in oostelijke richting. De bewoning van de kleigebieden begint in het laatste deel van de IJzertijd, rond 200 v. Chr. Het betrof boerderijen die gebouwd worden op iets hoger gelegen oeverwallen van riviertjes en kreken in het kleigebied. Deze woonplaatsen lagen deels onder de wijken Paddepoel en Vinkhuizen en verder noordelijk. In zuidelijke richting waren de bewoningsomstandigheden ongunstiger. Hier lag een uitgestrekt veengebied, dat zich geleidelijk aan in noordelijke richting uitbreidde. In de 11de eeuw worden de veengebieden in cultuur gebracht: turfwinning en akkerbouw. Dat gaat gepaard met het graven van afwateringssloten en het afbranden van veen. Als gevolg daarvan daalt de bodem in snel tempo. Rond 1200 slaan stormvloeden grote delen van deze veenbedekking weg inclusief bewoning en verkaveling. Er wordt zware klei afgezet. In de eerste helft van de 13e eeuw poldert men dit ‘nieuwe’ kleigebied opnieuw in. Van Dorkwerd af naar het zuiden wordt een afwateringssloot gegraven en haaks daarop kleinere sloten die de afzonderlijke percelen afwateren en een opstrekkende verkaveling vormen. Dit systeem wordt doorsneden door het Reitdiep, tussen de stad en Dorkwerd gegraven in de eerste helft van de 13e eeuw. De opstrekkende verkaveling vormt de basis voor latere ruimtelijke ingrepen, zoals het graven van het Hoendiep in de 16e eeuw. Ook in de verkavelingsrichting van Kostverloren en de Schildersbuurt klinkt de indeling van de weidegronden door.

De negentiende eeuw

Het laaggelegen kleigebied was tot ver in de 19e eeuw in gebruik als weidegrond. Er is sprake van een oost-west doorlopende, opstrekkende verkaveling die wordt doorkruist door het Reitdiep en enkele wegen. De weg naar Friesland werd in 1842 verhard en kwam als Friesestraatweg onder toezicht van het Rijk. In hetzelfde jaar werd de scherpe bocht in het Reitdiep ter hoogte van de huidige Jan van Goyenstraat door provinciale Waterstaat afgesneden. Deze bocht of horn was genoemd naar de daar gelegen boerderij ‘Donghorn’. Het afgesneden, driehoekige gedeelte ten noordoosten van de Friesestraatweg bleef voorlopig bestaan, maar werd rond 1900 gedempt om vestiging van bedrijven mogelijk te maken. Het zuidelijke deel bleef open en werd gebruikt als balkgat voor een houthandel. Verder loopt een weggetje evenwijdig aan het Hoendiep, ongeveer ter hoogte van de huidige Gerard ter Borghstraat. Deze ‘Zomerweg’ verbond het afgesneden Reitdiep met de trekweg langs het Hoendiep. Verder in noordelijke richting liep een weggetje vanaf de Friesestraatweg dood in de weilanden. Alleen langs het Hoendiep en aan het begin van de Friesestraatweg ontstond enige bebouwing. Bij de bocht in de Friesestraatweg (de huidige kruising met de Jan van Goyenstraat) stond aan het begin van de tweede helft van de 19e eeuw een herberg met de naam ‘Kostverloren’ en in de buurt daarvan een stoomzaagmolen. Verder stond midden in de weilanden een poldermolen.

De periode ca 1880 – 1912 (de annexatie)

Tot 1912 behoorde het gebied ten noordwesten van de huidige Meindert Hobbemastraat (en het denkbeeldige verlengde daarvan in zuidwestelijke richting) tot de gemeente Hoogkerk.

In 1884 werd de spoorlijn naar Delfzijl geopend, die voor een deel over het grondgebied van Hoogkerk liep. In de periode 1880-1900 ontstond bij de kruising van de spoorlijn met de Friesestraatweg de buurtschap Kostverloren. Ten zuidoosten van de spoorlijn legden particulieren een aantal straten aan: de Korte- en de Smalstraat ten noordoosten van de Friesestraatweg en de Eerste en Tweede Spoorstraat aan de westzijde. Aan deze straten en langs de Friesestraatweg zelf kwamen arbeiderswoningen van één bouwlaag met kap te staan. Het betrof woningen voor zowel landarbeiders als (fabrieks)arbeiders uit de stad. Op het Groningse grondgebied kwam rond de eeuwwisseling enige verspreide bebouwing voor in het begin van de Friesestraatweg, bestaande uit landelijk aandoende behuizingen zoals ‘Buitenhof’, enige boerderijen en vrijstaande en/of dubbele woonhuizen voor de beter gesitueerden, voorzien van grote tuinen.

Uitbreidingsplannen
Hoewel het gebied officieel behoorde tot het grondgebied van de gemeente Hoogkerk, werd het voor een groot deel al wel opgenomen in het Algemene Uitbreidingsplan van de gemeente Groningen (J.A. Mulock Houwer; 1906). Het nog overwegend landelijke gebied werd bestemd voor arbeiderswoningbouw. Ter plaatse van de Rembrandt van Rijnstraat was een brede boulevard met gescheiden rijstroken gepland die onderdeel uitmaakte van de ringweg. Omdat de provincie al in 1906 wilde dat Kostverloren bij Groningen gevoegd zou worden, werden in afwachting van een eventuele grenswijziging de plannen niet uitgevoerd.

De periode 1912-1940

Op 1 januari 1912 werd Kostverloren geannexeerd door de gemeente Groningen. Het grondoppervlak van Groningen werd met 161 ha.vergroot en het aantal inwoners met ca. 1200 vermeerderd. Na de annexatie bleef het Plan van Uitleg tot 1928 ongewijzigd omdat er van de zijde van de bouwers geen animo bestond voor dit deel van de stad. Vlak na de grenswijziging werd het noordelijk deel van de bocht in het Reitdiep gedempt. Hierdoor ontstond de ‘dode’ arm en verdween het eilandje dat was ontstaan bij het afsnijden van de bocht. Toen er daadwerkelijk op grote schaal gebouwd ging worden, was dit op basis van het nieuwe uitbreidingsplan van 1928 (H.P.J. Schut/H.P. Berlage). Hierin werd de ringweg die Mulock Houwer oorspronkelijk voor ogen stond, gehandhaafd. Ook in de nieuwe bijgewerkte versie van dit plan uit 1932 bleef de ringweg gehandhaafd.

Bebouwing
Voorafgaand aan de grootschalige en planmatige bebouwing in het noordelijke deel van Kostverloren vond langs de Friesestraatweg en het Hoendiep op bescheiden schaal al enige bebouwing plaats. Zo vestigde zich in 1913 aan het Hoendiep, vlak bij de spoorwegovergang, de stoom-, was- en strijkinrichting ‘De Hoop’. In de jaren dertig bouwden particulieren langs de noordzijde van het Hoendiep en aan het begin van de Friesestraatweg complexen middenstandswoningen van twee en drie bouwlagen met kap en voorzien van kleine voortuinen. Pas vanaf het eind van de jaren ’30 werd het noordelijke deel van de wijk op grotere schaal ingevuld op basis van het uitbreidingsplan van Schut/ Berlage uit 1932. De verkaveling bestaat uit een aaneenschakeling van gesloten bouwblokken. Woningbouwvereniging Gruno bouwde in 1939 met financiering van de Rijks Verzekeringsbank een complex van 168 woningen aan de noordelijke delen van de Adriaan van Ostadestraat en de Gerard Doustraat en de westelijke delen van de Gerard ter Borghstraat en de Meindert Hobbemastraat. Het complex, dat deel uitmaakte van een uitgebreider plan van in totaal 335 woningen, omvatte 44 beneden-, 88 boven- en 36 eengezinswoningen. Aan de Gerard Doustraat kwamen eengezinswoningen te staan van twee bouwlagen met kap met contrasterend gebruik van rode en gele baksteen. De overige bebouwing bestaat uit portiekwoningen van twee en drie bouwlagen met kap in rode baksteen.

Ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog

Vanaf 1948 werd het zuidelijke deel van de wijk afgebouwd, grotendeels op basis van het vooroorlogse uitbreidingsplan van 1932 (inclusief diverse wijzigingen). De westelijke begrenzing van de wijk werd geaccentueerd door de aanleg van de westelijke ringweg en de lintbebouwing langs het noordoostelijke deel van de Friesestraatweg werd gesloopt en in de jaren ‘80 vervangen door nieuwbouw. De bocht in de Friese straatweg werd rechtgetrokken maar bleef herkenbaar in de driehoekige ruimte die begrensd wordt door de Jan van Goyenstraat, de Friesestraatweg en het noordelijke deel van de Rembrandt van Rijnstraat.

Uitbreidingsplan
Kostverloren (1952) Net als elders in Nederland werd in Groningen na 1945 de enorme woningnood ter hand genomen. Ter ondersteuning van de ‘Wederopbouwwet in het kader van uitbreidingsplannen’ stelde de Rijksoverheid subsidies ter beschikking aan de lokale overheden om het woningtekort te verkleinen en krotten op te ruimen. In het kader van deze wet is het uitbreidingsplan ‘Kostverloren’ opgesteld (1948-1952) en vervolgens uitgevoerd (ca. 1965).

Woningnood
De meeste bouwplannen die direct na de oorlog werden opgesteld, werden ingegeven door de nijpende woningnood. Er moest zo snel en goedkoop mogelijk worden gebouwd met de op dat moment beschikbare materialen. Vaak leidde dat tot snelle invullingen van al gerealiseerde vooroorlogse plannen, die zich voegden naar de al aanwezige stedenbouwkundige structuur en infrastructuur. Het structuurplan van 1950 vormde de ruimtelijke basis voor de completering van een aantal, relatief kleine uitbreidingswijken, waarvan de ontwikkeling reeds voor de oorlog gestart was waaronder Kostverloren (ca.758 woningen). Doel was het openbare leven weer in gang te zetten, de woonomgeving op te bouwen en uit te breiden en vooral de leefomstandigheden te verbeteren. Aan het structuurplan van 1950 liggen een aantal ambities ten grondslag die daarmee samenhangen, o.a. de wens om aan iedere inwoner van de stad gepaste huisvesting te kunnen aanbieden. Met ‘gepaste huisvesting’ werd op de gezinssamenstelling aangemeten woningen bedoeld, waarbij begrippen als ‘licht’ en ‘ruimte’ erg belangrijk waren. Belangrijke thema’s zijn oriëntatie en bezonning, maar ook vraagstukken als ‘de gezinswas’, verwarming, tochtvrije ramen, de voorziening van kasten en vaste vloerbedekking. Om de woningnood te verminderen, werden in Kostverloren zogenaamde ‘duplex’- en ‘triplex’ woningen vooraf in het programma van eisen vastgelegd.

Differentiatie
Uit een onderzoek naar ‘sociale wijkopbouw en woningdifferentiatie’ uit het begin van de jaren ’50 bleek er grote behoefte te bestaan aan woningen voor arbeiders en middenstanders. In Kostverloren werd specifiek voor deze doelgroepen gebouwd. In het programma van eisen waren enkele voorzieningen op wijkniveau opgenomen: 14 winkels, twee lagere scholen, een middelbare school, een klein terrein voor handel, lichte industrie en bedrijven, zes garageboxen, een speeltuin en een terrein gereserveerd voor een buurthuis/wijkgebouw, waarin ruimte was voor de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst, een openbare leeszaal en een consultatiebureau voor zuigelingen. Het woningbestand werd samengesteld uit diverse woningtypen voor de beoogde doelgroepen (arbeiders, middenstanders, bejaarden en werkende vrouwen), waarbij een afwisseling in hoogte en oriëntatie van de bouwstroken werd nagestreefd. De invulling van het zuidelijke deel kwam tot stand in de jaren ’50 en ’60 en geschiedde in grote lijnen van noord naar zuid. Woningbouwvereniging Gruno, die ook voor de oorlog al actief was in het gebied, bouwde tot 1960 bijna 700 (beneden- en boven)woningen in Kostverloren. Het ontwerp van de wijk werd door de toevallige totstandkoming van de 500.000ste naoorlogse Nederlandse woningwetwoning aan de Rembrandt van Rijnstraat o.z.. (nr. 49) onderwerp van uitvoerige beschouwing en discussie

Scroll naar boven